In de Chinese missie kreeg hij een zoon en een broeder.

door Luka Tripalo

Er is geen literair genre dat tegelijk zo toegankelijk en zo ontoegankelijk is als de biografie van een heilige. Het is even gemakkelijk om daar een zegen in op te slaan als te vervallen in nietszeggendheid. En de voornaamste vergissing van bijna elke mislukte hagiografie is dat het zijn held voorstelt als een ster die als een flits over de aarde schiet en niet als een klimplant die gestaag naar de hemel opklimt. Want terwijl kometen alleen vallen, ook al zijn ze in een zwerm onderweg, winden klimplanten zich altijd rond een andere boom, om het even of ze eruit ontsproten zijn of er juist overheen gegroeid zijn. Zo is het ook met heiligen: zich Paulus voorstellen zonder zijn metgezel Barnabas is even moeilijk als Augustinus begrijpen zonder zijn moeder Monica, of Cyrillus zonder zijn broeder Methodius. Maar de wegen van Gods genade worden, behalve door heilige metgezellen, vaak ook bewandeld door mensen die alleen herkenbaar zijn aan hun onbeduidendheid. Deze ‘kleinere broeders’ zijn alleen kleiner van naam: want ook al wordt hun heiligheid zelden erkend, hun loutere aanwezigheid is vaak de spiegel waarin de heilige zichzelf weerspiegelt, en hun herinneringen zijn niet zelden de garantie voor het geheugen van de hele Kerk.

Vader, broeder en strijder. Zo’n broeder herkende de missionaris Tomaš Ferdinand Češka uit Brdoveč in de broeder lazarist Franz Xaver Friedrich, geboren in 1882 in Ujaradu, in het huidige Roemenië, en hij nodigde hem in november 1910 tijdens een korte vakantie in hun gezamenlijke vaderland Oostenrijk uit om zich bij hem te voegen in het Chinese vicariaat Chengtingfu. Na de zegen te hebben ontvangen van paus Pius X zelf, nam de 28-jarige Friedrich – Duitser van achternaam, maar Hongaar uit eigen overtuiging – bij zijn aankomst in China de zorg op zich voor de wijngaard, boomgaard en bijenstal van de missiepost, maar gedurende zijn 25 jaar samenleven met Češka zal hij steeds weer andere kleine taken vinden om de inzet van zijn ‘geestelijke vader’ financieel te ondersteunen. In feite nam Tomaš zijn tien jaar jongere broeder zozeer onder zijn hoede dat Friedrich zichzelf beschouwde als ‘de geestelijke broer van Češka’, en zijn bewondering voor de familie die maar liefst vijf geestelijke roepingen voortbracht, toont zich in de onvervulde wens dat iemand een boek moge schrijven ‘over de eenvoudige christelijke familie Češka (…) tot meerdere eer van God en tot geestelijke verheffing van de medemensen’.

Maar hoe heeft Češka Friedrich overgehaald om de zekerheid van het lazaristenhuis in Graz achter zich te laten voor de onzekerheid van de missie in het noorden van China? Waarschijnlijk met dezelfde innerlijke kracht waarmee hij twintig jaar later de laatst levende kennis van Friedrich, de Chinese trappist Benedict Chao, aantrok om naar het door hem zelf opgerichte seminarie in Chengtingfu te gaan. De geest van het wachten, namelijk van zijn aankomst in China in 1897 tot 1910, werd niet alleen sterker door het onbehagen overweldigd te worden door het onbekende, of door het onbehagen van een leven ver weg van thuis, maar kristalliseerde zich ook in de nabije ontmoeting van de dood. Tijdens het bloedvergieten van de Bokseropstand, waarbij hij zelf naar de wapens moest grijpen, verloor de man uit Brdoveč vier Pekingse broeders lazaristen, maar hij slaagde erin het leven van de Elzasser jezuïet Jung te redden. De kreet die hij in die sombere momenten in een brief aan zijn familie liet horen, werpt het beste een licht op de andere kant van deze opwindende militaire gebeurtenis: “Onze heilige Kerk heeft opnieuw vele martelaren gewonnen. Maar wij – wij werden niet waardig bevonden tot hen gerekend te worden.”

“Hij mat de tijd in minuten en seconden”. Waarmee hij de Chinezen in de oorlog blij maakte, dat straalde Češka ook uit in vredestijd, getuigt Friedrich: “Vanwege zijn bovenmenselijke inspanningen was hij tegelijk geliefd en gevreesd….” Tot aan uitputting toe hield hij van de mensen, die hem kenden onder de naam Chai Chen-sheng, hij verliet maandenlang het hoofdkwartier van zijn missie om te voet of met de fiets de 2000 over 40 dorpen verspreide inwoners te bezoeken. “Hij kende alle parochianen bij naam… Hij was vlijtig als een bij. Hij mat de tijd in minuten en seconden”, schrijft de jonge broeder in een brief. Maar de gewenste vrede was slechts van korte duur. Hoewel de revolutie, die in 1911 in China de keizerlijke macht afschafte, geen schade toebracht aan de twee lazaristen, was het een soort voorbode van de grootste onlusten die de wereld geen drie jaar later zouden teisteren. Kort nadat hij zijn zus als souvenir zijn traditionele Chinese vlecht – een gehaat symbool van de laatste Qing-dynastie – had gestuurd , bekende Češka in een brief zijn angst voor de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog: “Mijn vaderland, dat ik zozeer liefheb, ligt geschokt neer in vreselijk geestelijke en materiële ellende.”

Het hart van de dienaar Gods uit Brdoveč bleef trouw aan Oostenrijk-Hongarije, ook na diens historische ondergang, zoals de brieven bewijzen die hij via gravin Mnesdorff-Pouilly met de laatste Habsburgse keizerin en met de dienares Gods Zita uitwisselde. En toch behoorde hij met hart en ziel zijn nieuwe vaderland toe, precies zoals Friedrich, die nooit meer naar Hongarije terugkeerde. Naast twee scholen, die later door de Chineses staat werden erkend, begon Češka in 1919 ook met de bouw van een kapel in zijn toenmalig hoofdkwartier in Kaohsiung. Aan het begin van het nieuwe decennium zal het gebrek aan hulpbronnen, dat hem afremde, het hem nog moeilijker maken, met overstromingen en hongersnoden klaar te komen – calamiteiten die in China nooit zonder bandieten komen. De grootste verandering voor de Chentingfu-missionarissen in het jaar 1920 was echter de intronisatie van een nieuwe bischop, de Nederlander Frans Schraven. Een van de eerste berichten over het marelaarschap, dat Češka met hem onderging, werd nauwkeurig opgetekend – door Friedrich.

Kaart van China met provincieindeling ten tijde van de Qing-Dynastie