Peter Nissen

Vandaag, op 27 september, vieren we de gedachtenis van Vincentius a Paulo, de stichter van de lazaristen en samen met Louise de Marillac ook de stichter van de Dochters van Liefde. Voor deze beide congregaties is het liturgisch gezien dan ook een hoogfeest. En dat gaan we er vandaag ook van maken.

Vincent de Paul en kwetsbare mensen

Vincent de Paul leefde van 1581 tot 1660. Dat was een tijd waarin het bestaan voor gewone mensen niet gemakkelijk was. Vincent heeft die kwetsbaarheid van het bestaan van nabij ervaren. In Frankrijk zelf waren de politieke spanningen wel enigszins tot rust gekomen, vooral nadat het Edict van Nantes in 1598 een einde had gemaakt aan de godsdienstoorlogen tussen katholieken en protestanten. Maar in de omliggende landen bleef het nog onrustig. In Duitsland woedde van 1618 tot 1648 de Dertigjarige Oorlog, door een historicus wel eens de eerste echte wereldoorlog genoemd. In 1635 begon ook Frankrijk zich onder leiding van kardinaal Richelieu met die oorlog te bemoeien. Kardinaal Richelieu, de ‘rode eminentie’ (wegens zijn rode kardinaalsmantel), was de eerste minister van koning Lodewijk XIII en wordt ook wel de eerste premier in de geschiedenis van Europa genoemd. Hij beschermde de belangen van de economie, van de gevestigde macht in Frankrijk en ook wel die van de kunsten. Maar hij en zijn regering hadden weinig oog voor de noden van gewone mensen. Die werden aan hun lot overgelaten. In het Frankrijk van die dagen gold het recht van de sterkste.

Het bestaan kon hard zijn. Mensen ervaarden hun kwetsbaarheid. Ook Vincent de Paul heeft dat ervaren. Als jonge priester van 24 jaar zou hij, op de terugweg van Marseille, waar hij een kleine erfenis moest gaan ophalen, op zee door piraten gevangen zijn genomen. Twee jaar lang zou hij in Tunis als slaaf geleefd hebben, totdat hij kon ontsnappen. Na die ontsnapping zou hij naar Parijs zijn getrokken. Of die gevangenneming en die twee jaar slavernij werkelijk hebben plaatsgevonden, wordt door sommige historici, zoals de lazarist en Vincentkenner Pierre Coste, betwijfeld. Het is misschien eerder een verhaal, een narratief, dat de latere bekommernis van Vincent voor mensen in de knel moest verklaren. Vincent moet in zijn jonge jaren een goede verhalenverteller geweest zijn, met veel fantasie. Hij is zelf later nooit meer op die piratengeschiedenis teruggekomen, ook niet nadat hij in februari 1619 aalmoezenier van de galeien was geworden en in Parijs en Marseille van nabij kennis maakte met het zware leven van de roeiers.

Feit is dat zijn bekommernis met het lot van kwetsbare mensen groeide in zijn eerste jaren in Parijs. Daar maakte hij kennis met de erbarmelijke omstandigheden waarin veel mensen in de stad moesten leven. Toen hij later als huisleraar en huiskapelaan met de familie de Gondi meereisde naar hun bezittingen op het platteland, ontdekte hij dat ook daar veel mensen aan hun lot werden overgelaten. Om de geestelijke nood op het platteland te lenigen, ging Vincent preektochten houden: volksmissies. Geleidelijk is daaruit de congregatie van de missies ontstaan, die naar het moederhuis Saint-Lazare in Parijs ook die van de lazaristen wordt genoemd. Om mensen die in de stad in moeilijke omstandigheden moesten leven bij te staan, deed hij een beroep op dames die zich op de beoefening van de naastenliefde, de caritas, toelegden: de Dames de la Charité. De leiding ervan vertrouwde hij toe aan Louise de Marillac, een adellijke dame die na het overlijden van haar man in Vincent een geestelijk begeleider had gevonden. Geleidelijk groeide ook daaruit een nieuwe congregatie voor vrouwen, de Dochters van Liefde, die pas na de dood van Vincent en Louise (zij overleden allebei in 1660) pauselijke erkenning kreeg.

De spiritualiteit van Vincent en Louise was er een van zorgende nabijheid. Geen liefdadigheid op afstand dus. Wie in de knel kwam, en dat kon gaan van verarmde boeren tot paupers in de stad en van moeilijk opvoedbare jongeren tot psychiatrische patiënten, kon rekenen op aandacht en compassie van Vincent en Louise. Vincent heeft, anders dan tijdgenoten als Franciscus van Sales en kardinaal de Bérulle, niet veel theologische en spirituele verhandelingen nagelaten. Het enige wat we hebben zijn brieven, preken en soortgelijke documenten, alles bij elkaar toch nog goed voor vijftien delen in de editie van de verzamelde werken door de al genoemde lazarist pater Pierre Coste. Daaruit komt ons een spiritualiteit tegemoet van bewogenheid en nabijheid voor kwetsbare mensen. ‘Jullie klooster zijn de huizen waar de zieke mensen liggen, jullie kloostercel is een huurkamer, jullie kapel is de parochiekerk, jullie kloostergang zijn de straten van de stad, jullie sluier is de bescheidenheid,’ zo hield Vincent de eerste Dochters van Liefde voor. Kloosterhabijten droegen zij in het begin niet. De opvallende kap die de zusters tot 1964 hebben gedragen en die hen de bijnaam ‘de vliegende nonnen’ bezorgde, is eigenlijk niet anders dan de cornette, het hoofddeksel dat vrouwen in de zeventiende eeuw op het platteland droegen.

Kwetsbaarheid en nabijheid

Die leefregel van Vincent en Louise in het teken van de nabijheid doet mij denken aan het beeld dat paus Franciscus al in 2013, het eerste jaar van zijn pontificaat, voor de kerk heeft geïntroduceerd: de kerk als veldhospitaal. Een veldhospitaal is geen academisch ziekenhuis met alle toeters en bellen. Het is een eenvoudige voorziening dicht bij het slagveld, de plek waar de gewonden vallen.

Nabijheid dus. De kerk, aldus de paus, moet daar zijn waar mensen pijn lijden. Zij moet dicht bij de kwetsbare en gewonde wereld zijn. Dat vraagt om een kerk waarvan de herders niet bang zijn om vuile handen te krijgen, een kerk van herders die ruiken naar hun schapen, om nog een beeld van paus Franciscus te gebruiken.

Kwetsbaarheid wordt in onze tijd opnieuw in sterke mate ervaren. Na een periode waarin veel mensen dachten dat alles maakbaar en onder controle was, de tijd van de welvaartstaat, van de vooruitgang, de groeiende technologie en de liberale economie, ervaren mensen nu, in de 21ste eeuw, opnieuw hun kwetsbaarheid. Kwetsbaarheid heeft vele gezichten. Er is lichamelijke kwetsbaarheid en psychische of geestelijke, er is financiële en er is sociale kwetsbaarheid. Het sterkste was het nieuwe besef van kwetsbaarheid voelbaar tijdens de coronapandemie. Iedereen, van hoog tot laag en van rijk tot arm, heeft toen zijn of haar kwetsbaarheid indringend ervaren. Maar er zijn veel meer ervaringen die onze kwetsbaarheid zichtbaar en voelbaar maken. De klimaatverandering laat zich intens voelen door bosbranden en grote overstromingen; we hebben het pas weer meegemaakt in Midden-Europa en delen van Italië. Het fenomeen oorlog komt dichtbij, nu het zich niet alleen afspeelt in Sudan en Syrië, in Ethiopië en Afghanistan, maar ook aan de rand van Europa, in Oekraïne. De ongelijkheid tussen arm en rijk neemt toe in plaats van af, op wereldniveau, maar ook in eigen land. De vrijheid van mensen staat onder druk door de opkomst van antidemocratische bewegingen en autoritaire leiders. De gevoelsmatige polarisatie neemt toe door de korte lontjes en door bedreigingen in de sociale media. Burgemeesters en politici hebben beveiliging nodig. Een zakelijke overheid staat steeds meer op afstand en ook de kerk dreigt, door fusies en kerksluitingen, steeds verder weg te komen. Eenzaamheid is in Nederland, zoals in andere westerse landen, een groot maatschappelijk probleem. Vier op de tien Nederlanders boven de 15 jaar ervaart eenzaamheid. ‘Eenzaamheid is de melaatsheid van de 21ste eeuw,’ schreef het tijdschrift The Economist, en dinsdag meldde het dagblad Trouw dat een derde van de Nederlandse jongeren mentale klachten heeft.

Met de kwetsbaarheid die ervaren wordt, kunnen de meeste mensen niet goed omgaan. Wij vinden die bedreigend en zouden die liefst ontlopen en ontkennen. Wij worden niet graag gewond en daarom willen we ons indekken en verzekeren tegen kwetsbaarheid. De Duitse rechtsfilosofe Frauke Rostalki schreef daarover recent een boek, Die vulnerable Gesellschaft, de kwetsbare samenleving, dat inmiddels in Duitsland al genomineerd is voor de prijs voor het beste non-fictieboek (de Deutscher Sachbuch Preis 2024). Zij wijst erop dat de drang om ons te beschermen tegen kwetsbaarheid leidt tot een inperking van onze vrijheid. Voor van alles bedenken we protocollen en regels en tegen van alles willen we ons verzekeren. Wij kunnen niet goed omgaan met risico’s. Dat had de Duitse socioloog Ulrich Beck ook al vastgesteld, die het begrip Risikogesellschaft introduceerde. Frauke Rostalki stelt vast dat wij massaal de neiging hebben om ons aan de confrontatie met risico’s te onttrekken. We bouwen om ons heen een muur op van maatregelen die onze kwetsbaarheid moeten afschermen. Daarmee komt de vrijheid in onze samenleving op het spel te staan. Wij zijn onze veerkracht kwijt geraakt. Wij proberen onze kwetsbaarheid op afstand te houden.

De bekering van Vincent

Vincent de Paul heeft dat ook een tijd gedaan. Hij stond daarmee in een theologische traditie van vele eeuwen. Kwetsbaarheid heeft in het theologische denken lange tijd geen goede naam gehad. In de christelijke traditie is de ogenschijnlijke onvermijdelijkheid van kwetsuren, van rimpels en krassen in een mensenleven lang in verband gebracht met de zondige natuur van de mens. Die zondige natuur vond zijn oorsprong, zo was sinds de kerkvader Augustinus van Hippo (354-430) de gangbare gedachte, in de erfzonde of oerzonde. Dat de menselijke bestaansconditie, de condition humaine, getekend wordt door kwetsbaarheid, is het gevolg van de zonde van het eerste mensenpaar. Na die eerste zonde is kwetsbaarheid een erfelijke kwestie geworden. Niemand ontkomt eraan. Iedereen kan gewond, gekrenkt, gekwetst worden, en iedereen zal het ook worden.

Kwetsbaarheid werd in de christelijke traditie sterk gemoraliseerd. Zij was een ethische categorie, verbonden met de gevallen natuur van de mens. En zij was onontkoombaar. Maar dat laatste betekende niet dat er geen antwoord op mogelijk was. Ook dat antwoord werd weer sterk in morele begrippen uitgedrukt. Het bestond uit deugdbeoefening. De mens diende zijn situatie van kwetsbaarheid te beantwoorden door zich op bepaalde deugden toe te leggen. Alleen al het besef van kwetsbaarheid hielp de mens bijvoorbeeld om dichter tot de deugd van de nederigheid te naderen: door zich bewust te zijn van zijn eigen fragiliteit wist de mens zich klein, kon hij zijn trots en hoogmoed achter zich laten en zijn eigen beperktheid onder ogen zien. Dat hielp hem om zich niet arrogant tegenover anderen op te stellen, maar compassie op te brengen met de kwetsbaarheid van anderen. Maar ook de deugd van de sterkte of moed, de fortitudo, gold in de klassieke spiritualiteit als een belangrijk antwoord op de menselijke kwetsbaarheid. De sterkte stelt de mens in staat, zo was de gedachte, om de beproevingen te doorstaan die met de kwetsbaarheid van het menselijk leven zijn verbonden. Zij helpt de mens om overeind te blijven, om te volharden bij tegenslagen, om struikelblokken te overwinnen en beproevingen te trotseren.

Dat was ook de opvatting van Vincent in pakweg de eerste twintig jaar van zijn priesterschap. Vincent had in die tijd een vrij somber en pessimistisch mensbeeld. ‘Zelfs een rechtvaardige komt zeven maal per dag ten val,’ zo luidt een van zijn uitspraken. De menselijke natuur is zwak en valt daarom snel ten prooi aan de duivel. Die maakt handig misbruik van onze kwetsbaarheid. De eerste biograaf van Vincent, Louis Abelly, die zijn biografie, geholpen door twee secretarissen van Vincent, al vier jaar na diens dood publiceerde, vertelt dat Vincent zich vaak liet meeslepen door zijn zwartgallige en melancholische temperament. Hij bad God om hem van zijn dorre humeur te genezen en hem een zachte en goedaardige geest te geven.

De ommekeer kwam bij Vincent na zijn ontmoeting met François de Sales (Franciscus van Sales), de bisschop van Genève, die na Erasmus wel als de belangrijkste vertolker van een christelijk humanisme wordt gezien. Vincent had de twee belangrijkste geschriften van Franciscus, zijn Introduction á la vie dévote (1609) en zijn Traité de l’amour de Dieu (1616), al gelezen. Maar de persoonlijke ontmoeting met Franciscus deed veel meer. Van november 1618 tot september 1619 was Franciscus in Parijs. Vincent had in die maanden verschillende gesprekken met hem. Het leidde tot wat ik wel ‘de bekering van Vincent de Paul’ zou willen noemen. Voortaan zag hij de gekwetste mens niet langer in het perspectief van de zonde, maar in dat van Gods goedheid en liefde. Zijn bekering bestaat in een verandering van de manier van kijken naar mens en wereld. Hij heeft het zelf bondig samengevat in het uitgangspunt dat wij alle dingen in het leven en vooral de mensen niet moeten zien zoals zij zich aan ons voordoen, maar zoals zij zijn in de ogen van God.

In een toespraak tot de eerste lazaristen gebruikt hij een prachtig beeld. Ik citeer: ‘Ik moet een arme boer of een arme vrouw niet beoordelen naar hun buitenkant en niet naar wat hun geestesvermogen lijkt te zijn. Want vaak zien ze er niet uit en uiten ze zich onbeleefd en lomp. Maar draai de medaille om en je zult door het licht van het geloof zien dat de Zoon van God, die arm heeft willen zijn, ons door deze armen wordt vertegenwoordigd, de Zoon van God, die er in zijn lijden bijna niet meer menselijk uitzag en die voor dwaas werd gehouden en een steen des aanstoots was, en die zich met dit alles kwalificeerde tot de boodschapper van de armen. Evangelizare pauperibus misit me, om de armen het evangelie te verkondigen heeft Hij mij gezonden. O mijn God, als we de armen zien met de ogen van het vlees en met een wereldse geest, dan verschijnen ze als miserabel. Maar hoe mooi is het als wij ze zien met de ogen van God en met het respect dat Jezus voor ze had.’ Tot zover Vincent tot zijn eerste missionarissen. Door zijn ommekeer, zijn bekering, werden arme en gekwetste mensen tot Godsopenbaring.

Aandacht voor kwetsbaarheid

‘There is a crack, a crack in everything. That’s how the light comes in.’ ‘Er zit een barst, in alles zit een barst. Zo komt het licht naar binnen.’ Het zijn woorden uit het refrein van Anthem, een nummer van de Canadese dichter en zanger Leonard Cohen, die afgelopen week negentig zou zijn geworden. Het komt van zijn album The Future uit 1992, en het zijn waarschijnlijk de meest geciteerde woorden uit een songtekst in de theologische en spirituele literatuur van de laatste decennia, zoals het ook wel eens de meest geciteerde liedtekst in preken van de laatste tijd zou kunnen zijn. Niets is volmaakt, niets is ongeschonden, rimpelloos, onbeschadigd. In elke ziel zit wel een kras, een kwetsuur. Maar wees gerust: door die barst kan het licht binnen vallen. De kwetsuur kan nieuwe heling oproepen. Het is eigentijdse verwoording van wat Vincent de Paul uitdrukte met het beeld van het omkeren van de medaille.

Voor de openbaringskracht van de kwetsbaarheid is in de theologie van de laatste vijftien jaar meer en meer aandacht gekomen. Een pionier op dit terrein is de Duitse katholieke theologe Hildegund Keul, die hoogleraar is aan de universiteit van Würzburg en daar een groot onderzoeksproject leidt met de titel Verwundbarkeiten, kwetsbaarheden. Zij heeft al veel gepubliceerd over wat intussen in goed Duits ‘theologische Vulnerabilitätsforschung’ heet, net als de Duits-Amerikaanse theologe Hille Haker (verbonden aan Loyola University in Chicago) met haar Vulnerable Agency (2020) en de Zwitserse Andrea Bieler, werkzaam aan de universiteit van Bazel, met haar boek Verletzliches Leben (2017). De meest toegankelijke ingang tot het theologisch onderzoek naar kwetsbaarheid is het (helaas nog niet vertaalde) boek Verwundbar sein. Vulnerabilität und die Kostbarkeit des Lebens (Verwondbaar zijn. Kwetsbaarheid en de kostbaarheid van het leven) van Hildegund Keul uit 2021. In het eerste hoofdstuk van dat boek beschrijft zij aan de hand van de feesten van Kerstmis, Pasen en Pinksteren hoe het leven van Jezus van begin tot eind, van de geboorte in een stal tot de dood aan het kruis, door kwetsbaarheid wordt getekend, maar dat steeds in het perspectief van Pasen: opstanding uit de kwetsbaarheid. Door mens te worden heeft God het avontuur van de kwetsbaarheid op zich genomen. God is, zo zegt Hildegund Keul kernachtig, als migrant in de wereld gekomen. Zij heeft dat verder uitgewerkt in een mooi boek over Kerstmis als het feest van de kwetsbaarheid (Weihnachten. Das Wagnis der Verwundbarkeit). Dat begint al bij de aankondiging van de engel aan Maria: hoe kwetsbaar moet zij zich toen gevoeld hebben!

Kwetsbaarheid niet ontkennen

Een belangrijke rol in het veranderde denken over kwetsbaarheid speelt de Amerikaanse psychologe Brené Brown (1965), die hoogleraar is aan de universiteit van Houston (Texas). Zij probeert het denken in termen van menselijke perfectie te doorbreken en pleit voor een erkenning van kwetsbaarheid en onvolmaaktheid als menselijke gaven. Zij deed dit in enkele boeken en in succesvolle TED-talks. Haar TED-talk over ‘The Power of Vulnerability’ is meer dan 35 miljoen keer bekeken en behoort daarmee tot de top vijf van meest bekeken TED-talks. Haar boek De kracht van kwetsbaarheid: heb de moed om niet perfect te willen zijn, de vertaling van Daring greatly uit 2012, werd wereldwijd een groot succes. Ook de titels van haar andere succesvolle boeken verwoorden een programma, zoals The gifts of imperfection (2010), Rising strong (2015) en Braving the Wilderness (2017).

Wij zijn, zo zegt Brown, te veel bezig met wie en hoe we zouden willen zijn en te weinig met wie en hoe we werkelijk zijn. Kwetsbaarheid leidt te vaak tot ervaringen van schaamte en angst: we zijn bang onze kwetsbaarheid toe te laten, omdat die als onvolmaaktheid wordt gezien. Dat maakt het eng om je kwetsbaar op te stellen. We leven immers in een cultuur die op allerlei manieren, in de reclame, in de politiek, in de media, in de liefde, in de economie, de volmaaktheid cultiveert en nastreeft. Wie dus zijn of haar kwetsbaarheid laat zien, is een looser. Hij of zij voldoet niet aan het volmaaktheidsideaal van onze samenleving. Daardoor krijgen we snel het gevoel tekort te schieten: als werknemer, als student, als opvoeder, als minnaar, als leidinggevende. We houden daarom een schild voor onze kwetsbaarheid, om die aan de zichtbaarheid te onttrekken. We ontwikkelen strategieën om onze kwetsbaarheid af te schermen.

Maar we moeten omarmen wie we zijn. Ook moeten we de moed opbrengen om te aanvaarden dat we kwetsbaar zijn. We moeten niet weglopen voor onze kwetsbaarheid. We moeten haar niet ontkennen of proberen te verdoven. Dat laatste gebeurt vaak, maar met onze kwetsbaarheid verdoven we ook, aldus Brené Brown, de vreugde, de creativiteit en de liefde die aan onze kwetsbaarheid ontspringen. Want zij ziet de kwetsbaarheid juist als een kracht, als een bron van veel goeds. Zij pleit ervoor om de eigen kwetsbaarheid te erkennen en aan te boren als krachtbron in ons maatschappelijk functioneren, in het gezin, in de school, in ons werk en in verenigingen en organisaties. Onze kwetsbaarheid is de bron van ons vermogen tot barmhartigheid, tot compassie met de kwetsbare ander.

Kwetsbaarheid als openbaring

Brené Brown ontloopt de kwetsbaarheid niet. Toch lijkt zij de kwetsbaarheid graag te willen ombuigen in een kracht. Ook de kwetsbare mens moet een autonome mens worden, maar zonder het ideaal van volmaaktheid. Maar lukt het altijd om van de kwetsbaarheid een kracht te maken? Blijft kwetsbaarheid soms niet simpel kwetsbaarheid en moeten we dat niet respecteren? Dat is het uitgangspunt van de theologie van de kwetsbaarheid die Christa Anbeek bepleit. Christa Anbeek was tien jaar lang bijzonder hoogleraar remonstrantse theologie aan de VU in Amsterdam en is nu hoogleraar ‘Women and Care for the Future’ aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, een leerstoel die is ingesteld door de Graalbeweging, een internationale katholieke vrouwenbeweging. Ervaringen van kwetsbaarheid zijn voor haar grenservaringen of contrastervaringen: ‘ervaringen waarin de vanzelfsprekende geborgenheid in het bestaan wegvalt.’ Dat is vooral – maar niet uitsluitend – het geval in verlieservaringen. Christa Anbeek heeft op de verlieservaringen in haar eigen leven gereflecteerd in een drietal boeken: Overlevingskunst uit 2010, De berg van de ziel uit 2013, geschreven samen met Ada de Jong, en Voor Joseph en zijn broer, in 2019 uitgeroepen tot het beste spirituele boek van het jaar. Grenservaringen als het verlies van dierbaren of een ernstig ongeluk van een kleinkind hebben een openbarende werking: ze maken ons iets duidelijk. Met de filosofe Judith Butler beklemtoont Anbeek dat ervaringen van kwetsbaarheid ons duidelijk maken dat de gedachte dat wij autonoom zijn, een misleidende gedachte is, een illusie. Zij doorbreken de illusie dat wij alles, inclusief ons zelf, onder controle hebben. Wij zijn niet van onszelf, althans niet alleen. Wij worden als het ware door ervaringen van kwetsbaarheid onteigend.

Christa Anbeek pleit ervoor verhalen van kwetsbaar leven als vertrekpunt voor theologische reflectie te nemen en ze dus in zekere zin als bron van openbaring te gebruiken. Zij zijn, om het beeld van Leonard Cohen te herhalen, de barst waardoor het licht binnenkomt. Het gaat dan om ervaringen in hun rauwe concreetheid: verhalen over wat niet lukte, over wat vastliep, over wat pijn deed, over wat ons ontregelde en ontmoedigde. Over verdriet en wanhoop, pijn en uitputting, teleurstelling en schuldgevoel, frustratie en boosheid. Maar ook over veerkracht, over verwondering, over het opkrabbelen en tegen de keer doorgaan. Christa Anbeek laat de pijn van haar eigen ervaringen van kwetsbaar leven doordringen tot in haar theologische reflectie, en omgekeerd: haar theologie komt dicht bij haar eigen leven. ‘Geen theologische reflectie los van de eigen ervaring’, zo luidt haar stelregel. Daarmee wordt die theologie als vanzelf spiritualiteit: persoonlijke omgang met waarden die een ultieme oriëntatie aan het leven geven. Anbeek stelt precies het persoonlijke gesprek over die waarden centraal in de ontwikkeling van haar theologie van het kwetsbare leven: wie zijn voor ons van belang, met wie willen we ons verbinden, voor wie willen we zorg dragen, wat achten we van belang? Zij voegt daar nog een gesprekslaag aan toe: de dialoog met de levensbeschouwelijke tradities. Deze dialoog ordent zij volgens de klassieke indeling in acht loci of hoofdstukken van de christelijke systematische theologie. Deze bepalen ook de acht hoofdstukken van het boek De berg van de ziel.

Een van die theologische loci is God: datgene of diegene die van ultiem belang is. Als onze ervaringen van kwetsbaarheid een openbarend karakter hebben, als zij, in de woorden van Leonard Cohen, de barst zijn waardoor het licht kan binnenvallen, wat leren zij ons dan over dat Uiteindelijke of Ultieme? Misschien dat ook God kwetsbaar is? In de klassieke christelijke theologie voerde de gedachte van Gods onkwetsbaarheid, de impassibilitas, de boventoon. Deze was verbonden met die van de almacht, de onveranderlijkheid, de eeuwigheid, de onlichamelijkheid en de morele superioriteit van God. God was ‘onaangedaan’. Maar de theoloog Roberto Sirvent heeft in een boek met de titel Embracing vulnerability: human and divine (2014) bepleit dat een God die niet geraakt kan worden, een God die niet emotioneel kwetsbaar is, het navolgen niet waard is. Alleen een kwetsbare God, aldus Sirvent, verdient navolging, verdient imitatio Dei, door kwetsbare mensen.

Dat heeft consequenties voor het denken over wat vroeger de almacht van God heette. Waar was die almachtige God in Auschwitz en Sobibor, zo hebben velen zich na 1945 afgevraagd. De Vlaams-Nijmeegse theoloog Edward Schillebeeckx heeft al in 1987 in een artikel voorgesteld om in plaats van over de almacht van God te spreken over zijn ‘weerloze overmacht’. Het is een subtiele uitdrukking die wil aangeven dat Gods almacht niet is als wereldse macht en dat God niet eenvoudig die wereldse macht met zijn eigen macht overtreft, geweld tegen geweld dus, maar dat Hij door zijn weerloosheid, door zijn eigen kwetsbaarheid, gesymboliseerd in de kruisdood van Jezus, alle wereldse macht haar legitimiteit ontneemt. Kort gezegd: hij neemt alle macht de macht af.

Een andere locus van de theologie is de kerk, niet opgevat als het instituut, maar als de geloofsgemeenschap. Het denken en spreken over kwetsbaarheid als fundament voor barmhartigheid had enige tijd in de spirituele literatuur een sterk individueel karakter: het ging over de kwetsbaarheid van de individuele mens. Maar de laatste jaren komt de behoefte aan gemeenschap steeds nadrukkelijker in beeld. Het laatste boek van Christa Anbeek, vorig jaar verschenen onder de titel Kwetsbaarheid omhelzen, gaat over de zoektocht naar ‘gemeenschappen met een hart’, communities with a heart. Dat zijn gemeenschappen waarin wij onze kwetsbaarheid niet hoeven te ontvluchten, maar haar kunnen omhelzen. Gemeenschappen waarin mensen elkaar niet ontlopen, maar zich laten raken en elkaar te hulp komen. Gemeenschappen waarin mensen op adem kunnen komen. Barmhartige gemeenschappen dus.

De kerk is geroepen zo’n gemeenschap te zijn. Dat lukt niet altijd. Maar paus Franciscus heeft ons vanaf het begin van zijn pontificaat opgeroepen om toe te groeien naar een luisterende kerk, niet een kerk die mensen de les leest. Kwetsbaarheid omhelzen begint met heel goed naar elkaar luisteren: luisteren met het oor van het hart, zoals de paus zegt, corde audire. De Regel van Benedictus, die voor mij persoonlijk van grote betekenis is, begint daarmee: ‘Luister aandachtig en neig het oor van je hart.’ Goed luisteren veronderstelt minstens drie dingen. Ten eerste: het gaat niet om mij, maar om die ander; die mag in het middelpunt van de belangstelling staan. Ten tweede: ik maak tijd voor die ander. Het is een bekend probleem van mensen die in de zorg werken: van alle handelingen is in protocollen vastgelegd hoeveel minuten je erover mag doen, en daardoor is er geen tijd meer om even een luisterend oor te gunnen aan die ander. Daarom is het goed dat er geestelijk verzorgers en pastores zijn in zorginstellingen. Die hoeven niet op de klok te kijken, die kunnen tijd maken voor de ander. En ten derde: we gaan niet oordelen over de ander. Hoe vaak hebben wij ons oordeel over iemand niet al klaar nog vóór we die ander gesproken hebben? Jezus houdt het ons al voor in de zogenaamde ‘veldrede’ in het evangelie volgens Lucas: ‘oordeel niet, dan zal er ook niet over jou geoordeeld worden; veroordeel niet, en jij zult niet veroordeeld worden; laat los en je zult zelf ook losgelaten worden’ (Lucas 6,37: ‘loslaten’ wordt meestal met ‘vergeven’ vertaald).

De gemeenschappen die Vincent de Paul en Louise de Marillac voor ogen stonden, waren bedoeld om zulke gemeenschappen te zijn: barmhartige gemeenschappen, gemeenschappen met een hart. Dat hart vraagt om nabijheid. Die nabijheid kan mensen in al hun kwetsbaarheid openen. Bijna drie weken geleden hoorden we in de evangelielezing op zondag het verhaal uit Marcus 7,31-37 over de genezing door Jezus van iemand die doof was en gebrekkig sprak. Mensen hadden hem bij Jezus gebracht. Zij hadden dus zorg en aandacht voor de gekwetste man gehad. Jezus neemt hem apart, weg van de menigte. Hij maakt er geen show van, zoals soms in genezingsdiensten van Pinksterkerken gebeurt. En Hij raakt hem aan: Hij steekt zijn vingers in de oren van de man en raakt met speeksel zijn tong aan. In alle genezingsverhalen raakt Jezus de ander aan. Jezus is heel ‘aanrakerig’. Die aanrakingen zijn tekens van nabijheid. Genezing begint met een knuffel. Jezus is de man nabij in zijn kwetsbaarheid. En dan zegt Hij in zijn eigen taal, het Aramees: ‘Effata’. Dat betekent ‘Ga open’ of nog beter ‘wees geopend’. De kwetsbaarheid wordt een ervaring van opening, van opbloei, van openbaring.

Dat is ook wat Vincent de Paul voor ogen stond. En dat maakt zijn boodschap zo actueel voor onze dagen.

Vincent de Paul-lezing 2024

Missiehuis Panningen, 27 september 2024